Menu Sluit menu
< terug naar succesverhalen

Citizen science van België tot Midden-Afrika

Vijf jaar geleden pleitte ze als lid van de Jonge Academie voor meer citizen science in Vlaanderen; ook schreef ze nog mee aan het boek "Citizen Science: hoe burgers de wetenschap uitdagen”, over het hoe en waarom van citizen science, met tips & tricks en sprekende voorbeelden uit Vlaanderen en Nederland. Nu betrekt ze burgers bij onderzoek aan het Koninklijk Museum voor Midden-Afrika (kortweg Africamuseum). Hoog tijd dus om eens bij te praten met dr. Tine Huyse over citizen science in Vlaanderen en ver daarbuiten.

Burgerwetenschappers van het ATRAP-project

Een standpunt over citizen science

Standpunt van de Jonge Academie over citizen science

Vijf jaar geleden verscheen het standpunt van de Jonge Academie over citizen science. Waarom schreven jullie dit standpunt?

De Belgische Jonge Academie is opgericht in 2013. Ik maakte hierbij deel uit van de werkgroep over wetenschapscommunicatie en al gauw viel de term ‘citizen science’. In België was dit toen nog een onbekend begrip, maar ervaringen uit het Verenigd Koninkrijk wezen op het groeiende belang ervan. We zijn daarom nagegaan of er kennis en interesse was in Vlaanderen voor deze aanpak. Uit onze bevraging in 2015 bleek dat drie kwart van de bevraagde onderzoekers wel overtuigd was van het nut, maar meer dan de helft ervoer drempelvrees. Opvallend was dat onderzoekers zonder ervaring in citizen science de nadelen (zoals veel extra werk) overschatten in vergelijking met onderzoekers die wel al samenwerkten met burgers. Daarom wilden wij het potentieel van citizen science promoten, zowel bij wetenschappers als bij beleidsmakers.

Wat waren volgens jou de belangrijkste inzichten en aanbevelingen van het standpunt?

Misschien wel het belangrijkste doel was om kennis van citizen science, en het potentieel ervan, te vergroten bij beleidsmakers. We wilden duidelijk maken dat citizen science zowel de wetenschap als de maatschappij ten goede kan komen (en de kloof kan verkleinen tussen beiden). Er leefde bij beleidsmakers de misvatting dat de inzet van burgers resulteert in minder werk voor de wetenschapper. Maar de ontwikkeling van een robuust onderzoeksdesign met een citizenscience-aanpak vereist tijd. Ook de training en motivering van burgers neem je er niet zomaar bij. Een citizen-scienceproject staat of valt bij goede communicatie tussen onderzoeker en burger. Het is dan ook bijzonder zinvol dat communicatiewetenschappers mee nadenken over je communicatiestrategie. Om maar te zeggen dat je zo’n project simpelweg niet succesvol in je eentje opzet.

We wilden de kennis van citizen science, en het potentieel ervan, vergroten bij beleidsmakers.

Tine Huyse

Jullie schreven destijds: “De burgerwetenschap vult de klassieke wetenschap niet alleen aan, maar daagt die ook uit.” Op welke manier precies?

Ik denk daarbij aan inspraak van burgers en de impact daarvan op het onderzoek. Wetenschapscommunicatie was vooral eenrichtingsverkeer: je deelt de onderzoeksresultaten mee aan de bevolking en daarmee is de kous af. Als je burgers betrekt bij je onderzoek, krijg je veel meer weerwoord en extra perspectieven over je eigen onderzoek. Je moet daar als onderzoeker dan ook voor openstaan. Dat is een uitdaging en niet iedereen is daartoe bereid, maar ook niet elk type onderzoek leent zich hiertoe natuurlijk.

Hoe was de reactie op jullie standpunt?

Best wel positief. Niet veel later startte de Vlaamse overheid met een tweejaarlijkse call voor citizen-scienceprojecten. En de oprichting van jullie kenniscentrum wijst natuurlijk ook op de erkenning van citizen science als waardevolle aanpak.

Ons eerste wapenfeit vond plaats op de jaarlijkse studiedag ‘Zeg ‘t eens / Let’s talk science’. Daar zetten we een experiment op poten om extra ruchtbaarheid te geven aan citizen science en organiseerden we workshops. In de beginjaren was ook de samenwerking met Eos cruciaal. Liesbeth Gijsel van Eos sprong meteen op de kar en zette www.iedereenwetenschapper.be op poten en samen organiseerden we ook een symposium over citizen science.

Hoe staat het vijf jaar later met citizen science in Vlaanderen en België?

Volgens mij is het absoluut in de goede zin geëvolueerd. Enkele grote projecten hebben sterk bijgedragen aan de bekendheid. Dankzij Curieuzeneuzen praatte iedereen plots over luchtvervuiling en zelfs over stikstofdioxide. Ook organisaties als Natuurpunt en Natagora, die al langer samenwerken met burgers, plukken mee de vruchten van de groeiende bekendheid van de citizenscience-aanpak.

En in het kamp van de wetenschappers?

Zeker bij jonge wetenschappers merk ik veel interesse. Oudere onderzoekers zijn iets meer aarzelend, maar ook daar is er een verhoogde interesse. Intrinsiek engagement is heel belangrijk. Op de netwerkdag van Scivil in Brugge ontdekte ik nog boeiende projecten van twee jonge onderzoekers die bereid waren om hemel en aarde te verzetten voor hun citizen-scienceproject. Dankzij de expertise en de steun van Scivil sta je er nu niet meer alleen voor als je zulke projecten wil opzetten. Dat is een heel belangrijke stap vooruit.

Een blijvend knelpunt wel is de duurtijd. Citizen-scienceprojecten zijn idealiter langlopende projecten, en jonge onderzoekers werken meestal op kortlopende contracten. Bovendien moeten data veilig opgeslagen, bijgewerkt en toegankelijk gemaakt worden, wat een robuuste digitale infrastructuur vereist die onderhouden moet worden. Daar zijn de huidige financieringskanalen en beleidskaders nog niet op afgestemd. Daarom is er structurele steun nodig van universiteiten en beleid.

Citizen science en het Africamuseum

Je gaat natuurlijk ook zelf aan de slag met citizen science in het Africamuseum. Hoe dragen burgers daar bij aan wetenschap?

We hebben heel wat eigen collecties. Via crowdsourcing digitaliseren we registers en etiketten van onze vlinder- en vogelcollecties. Dat is een eerste, laagdrempelige vorm van citizen science.

Maar het Africamuseum voert zelf ook actief onderzoek met een team van meer dan tachtig onderzoekers uit diverse disciplines zoals archeologie, geschiedenis, taalkunde, geologie en biologie.

In Midden-Afrika betrekken we burgers bij ons onderzoek naar tropische ziektes die overgedragen worden door zoetwaterslakken. In het ATRAP-project hebben we in Congo en Oeganda een netwerk van burgerwetenschappers uitgebouwd die wekelijks de slakkenpopulaties monitoren. Zo brengen ze zelf de risicogebieden in kaart en kunnen er gerichte preventiemaatregelen genomen worden. Daarnaast hebben diezelfde burgerwetenschappers samen met de bevolking een heuse sensibiliseringscampagne op poten gezet, en zelf oplossingen naar voren geschoven om de verspreiding van deze ziekte tegen te gaan.

Zit van meet af aan samen met alle partijen: exacte wetenschappers, sociale wetenschappers en burgerwetenschappers.

Tine Huyse

Hoe doen ze dat dan?

Ze hebben een hele campagne opgezet om hun gemeenschap te sensibiliseren. Zowel Congo als Uganda kennen een zeer sterke orale traditie. Daarom zetten de ambassadeurs sterk in op toneel, liederen en gedichten. Er zit veel humor in de toneelstukken, dus al spelend leren kinderen (en volwassenen) hoe je de ziekte kunt oplopen, maar ook bestrijden. In Congo werd hiervoor zelfs een professionele groep ingehuurd; in Oeganda kwamen de initiatieven rechtstreeks vanuit de gemeenschap. De volgende stap is om onszelf overbodig te maken in dit verhaal, zodat deze initiatieven ingebed worden in de lokale gezondheidsinfrastructuur.

female CR logo

Wat is volgens jou de meerwaarde van citizen science in dit onderzoek?

Vooreerst, dankzij deze burgerwetenschappers hebben we een zeer unieke en waardevolle dataset kunnen opbouwen over deze ziektevectoren. Logistiek zou dit onmogelijk zijn voor een enkele doctoraatsstudent of zelfs voor de medewerkers van de Vector Control Division in de hoofdstad. We werken in zeer afgelegen gebieden en ook het kostenplaatje zou veel te hoog zijn. Dankzij deze data gaan we voorspellingen kunnen maken waar er nog mogelijke broeihaarden zullen zijn, nu en in de toekomst. Maar minstens even belangrijk voor mij is het mobiliseren van de hele gemeenschap. Mensen zijn hier zelf met oplossingen op maat gekomen, gemedieerd door onze onderzoekers. Zulke oplossingen zijn doorgaans veel duurzamer dan oplossing van bovenaf. Daarnaast willen we ook bruggen bouwen tussen de gemeenschap, plaatselijke NGO’s, gezondheidscentra en nationale overheidsinstanties.

Het ATRAP-project combineert verschillende disciplines. Welke tips kan je meegeven bij zo’n multidisciplinaire samenwerking?

Ga van meet af aan samen rond de tafel zitten met alle partijen: exacte wetenschappers, sociale wetenschappers, maar ook de burgerwetenschappers met wie je gaat samenwerken. Elke partij heeft een eigen woordenschat en eigen blinde vlekken. Je moet elkaar leren begrijpen en dat vereist tijd. Zo kan je ook anticiperen op culturele gevoeligheden. Wij hebben smartphones uitgedeeld aan onze mannelijke en vrouwelijke  burgerwetenschappers voor datacollectie, zonder goed te beseffen dat we hiermee spanningen creëerden in de gemeenschap. Zo zijn vrouwen met een smartphone nog steeds in de minderheid, en eisten sommige echtgenoten mede-eigenaarschap. Daar hadden we een grotere aanloop moeten nemen.

Zie je gelijkenissen of verschillen tussen een citizenscience-aanpak in België en Midden-Afrika?

Je kan niet zomaar ons concept van citizen science uit het Noorden implementeren in het Zuiden. Hier doet vooral de hoogopgeleide (witte) middenklasse mee, want zij hebben de nodige vrije tijd, connecties en toegang tot bepaalde platformen. Dat is dus niet zo inclusief: als je minderheden wilt betrekken, moet je daar specifiek op inzetten.
Die uitdaging stelt zich nog veel scherper in Afrika. Wij vroegen aan onze burgerwetenschappers om wekelijks vijf uur aan het onderzoek te besteden. Een financiële compensatie was dus nodig. De smartphone zelf was voor velen ook een motivatie om mee te doen.
Maar ook de waardering door de gemeenschap was een belangrijke motivator. Onze burgerwetenschappers kregen een T-shirt en rugzak met logo, en beschermende kledij; zo werden ze zichtbaar en kregen ze een bepaalde status in de gemeenschap. Ze kregen bijnamen als ‘doctors of water’ of ‘snail doctor ’. Een van hen heeft hier handig op ingespeeld en de stap naar de politiek gezet, waar hij zich verder wil inzetten voor deze ziekte.

 

Lees hier meer over het ATRAP-project.

Interview en tekst: Maarten Corten (Slagpen)

page-square2--black Created with Sketch.